Hij hoort het muntje rammelen in het bakje dat voor hem op straat staat. Het tolt een paar rondjes om zijn eigen as en komt dan tot stilstand in het midden van het oude zinken bakje dat hij een paar weken geleden bij het afval vond. Aan het geluid te horen gaat het om een muntje van 50 cent. Het meisje met de rode vlechtjes dat het muntje erin gooide lacht verlegen naar hem en rent dan snel op haar blauwe laarsjes terug naar haar vader.
Hij is blij. Natuurlijk zijn er momenten dat hij meer krijgt, als hij geluk heeft gooit er wel eens iemand een munt van 2 euro en héél af en toe eens een briefje. Maar de glimlach van een kind maakt zijn dag completer dan geld. Hij krijgt het er warmer van, zijn hart voelt een beetje lichter. Het is alsof de zon zich even laat zien op deze donkere druilerige dag.
Hij zit hier nu al vijf jaar. Vijf jaar, op een paar dagen na, op hetzelfde plekje. Het is een fijn hoekje, redelijk beschut door het grote pand waar hij met zijn rug naartoe zit. In de zomer zorgt het voor schaduw. In de winter houdt het de ergste ijzige wind tegen, zijn gewrichten kunnen al die kou niet zo goed meer aan. Vóór hem ligt de winkelstraat waar de meeste dagen wel winkelend publiek te vinden is. Zelfs op en regenachtige dag als vandaag zijn er mensen die de stad ingaan, al hebben ze allemaal wel net iets meer haast om weer lekker naar de warmte te gaan van hun huis.
Een warm huis mist hij op een dag als vandaag wel. Er zijn dagen dat hij het geen enkel probleem vindt om op straat te leven, de vrijheid vindt hij heerlijk. Hij hoeft met niemand rekening te houden, geen verantwoordelijkheid, geen stress en geen ruzies. Hij zou niet terug willen naar hoe het was. Maar op een dag als deze is een dak boven je hoofd wel erg prettig. Hij rilt als er een straaltje regen in zijn nek loopt. Als hij geluk heeft is er straks genoeg geld om deze ellende even te vergeten.
Een oude man met een blonde jonge vrouw aan zijn arm loopt voorbij. De man doet net of hij hem niet ziet. Angst, weet hij. Ze vragen zich af hoe iemand zover komt dat hij op straat moet leven en diep in hun binnenste sluimert er een gedachte dat het hen ook kan overkomen. De zaak gaat failliet, je raakt aan de drank of de drugs en voor je het weet is de straat de plek waar je thuis lijkt te horen. De vrouw aan zijn arm ziet hem wel, ze knipoogt naar hem en wenst hem een prettige dag.
Hij maakt zich geen illusies meer over vrouwen. Hij is er één keer ingetuind en je ziet hoe dat is afgelopen. Hij weet wel hoe de mensen naar hem kijken. Met zijn lange haar, zijn baard en zijn oude kleren is hij niet bepaald een fotomodel. Hij is erg trots op zijn tanden. Stralend wit zijn ze, en beresterk. Nog geen enkel gaatje heeft hij gehad in zijn vijftigjarige leven. Geld voor kleren en een kapper heeft hij niet, al zijn geld gaat naar die ene grote verslaving. Maar iedere maand legt hij iets opzij voor een nieuwe tandenborstel en een tube tandpasta. Het zal hem niet gebeuren dat zijn dagelijkse vreugde, dat waar hij de hele dag naartoe leeft, zijn tanden zal bederven.
Opnieuw rinkelt er geld in het bakje. Een euro. Hij weet precies hoe hij moet kijken. Nooit direct kijken naar het geld, dan lijkt het of hij kijkt of het wel genoeg is. Altijd eerst een vriendelijke blik naar de voorbijganger die nog iets in zijn zak vond. Niet te gul lachen, niet overdrijven. Een ietwat verlegen lijkende lach is na al die jaren het beste gebleken. Mensen lachen dan terug zonder zich genegeerd te voelen. Het moeilijkst vindt hij het als mensen hem iets willen geven en er op dat moment achterkomen dat er geen kleingeld meer in hun zak zit. Ze vragen net iets te hard, zodat hij tenminste doordrongen is van hun goede bedoelingen, aan hun partner of die misschien iets heeft. Na drie keer alle zakken uitvoerig checken zeggen ze tegen elkaar dat ze de volgende keer écht even wat kleingeld mee moeten nemen om vervolgens snel en genegeerd door te lopen. Dat vindt hij nog het ergst. Dat hij geen geld krijgt daar kan hij mee leven. Dat ze hem gegeneerd en meewarig aankijken omdát hij geen geld krijgt, dat doet hem pijn. Medelijden is het laatste wat hij wil.
Hij zit er lang genoeg. Zijn knie begint op te spelen en dat is voor hem het teken dat hij moet lopen. Bovendien krijgt hij het koud. Met stramme benen staat hij op, hij doet een paar pasjes op de plaats om de doorbloeding op gang te helpen en pakt zijn weinige spullen bij elkaar. Een oud klapstoeltje, zijn hoed, het zinken bakje en zijn gitaar. Hij heeft weer genoeg vandaag, hij kan deze dag afsluiten zoals hij dat het liefst wil.
Met gebogen hoofd loopt hij naar de koffieshop twee straten verder. Hij kent de weg met zijn ogen dicht en is al lang geleden opgehouden zich voor zijn verslaving te schamen. Hier accepteren ze hem zoals hij is. Als dit niet meer zou kunnen zou het leven geen zin hebben, dit is de reden dat hij vrouw, huis en haard achterliet. Ze verbood het hem, het was niet goed voor hem zei ze.
Dit is het moment dat hij zijn zware leven even kan vergeten, dat hij zich voor even warm en intens gelukkig kan voelen.
“Hetzelfde als altijd?” vraagt Manuela. “Hetzelfde als altijd” bevestigt hij. Ze loopt naar achteren en komt terug met dat waar hij zich voor leeft, dat waar hij van droomt. Dat waar hij het allemaal voor doet.
Opgelucht laat hij zich achterover vallen in de stoel. Het is vandaag weer gelukt. Dolgelukkig lepelt hij de slagroom uit zijn chocolademelk en zet zijn tanden in de grote roze tompouche.
