Met een zucht staat ze op om de zesde kapotgevallen kerstbal van vandaag met haar Swiffer uit het gangpad te vegen. “Geen probleem meneer, dat ruimen we netjes voor u op” zegt ze. Haar gevoel zegt heel iets anders. Doodmoe is ze ervan, doodmoe en vréselijk chagrijnig. Met moeite perst ze er een soort glimlach uit in de richting van de man die de kerstbal uit zijn handen liet vallen. ‘ Houd dat ding dan ook vast’ denkt ze, ‘ zo zwaar is zo’n bal nou óók weer niet. Wat is dat toch met mannen en ballen?”
Ze is er helemaal klaar mee. Al dat vrolijke kerstvolk dat thuis bezig is de boel gezellig te maken en haar dag komt verstoren met hun blije humeurtjes. Lachend, gearmd, een huppelend kind aan de hand en soms zelfs kerstliedjes neuriënd – hoe halen ze het in hun hoofd – komen ze haar winkel binnen. Dat ze geen kerstmuziek draait en niet met zo’n rinkelende kerstmuts rondwandelt lijkt de klanten niet tegen te houden. Gelukkig maar, want ze heeft de inkomsten hard nodig. Maar ze haat het. Kerst.
“Gelukkig heeft Rutte gezegd dat we om 17.00 moeten sluiten” zegt ze tegen Pita. Pita heette vroeger Pieter, maar besloot dat hij een meisje wilde worden. Zij vindt het prima, Pieter of Pita, als ze maar kan werken. En werken kan ze. Met haar rood geverfde lippen, enorme boezem en veel te korte rokje oogt ze dan misschien ondertussen meer vrouw dan man, onder haar mouwen zitten een paar spierballen verborgen waar menigeen jaloers op zal zijn. De zwaarste dozen tilt ze zonder moeite uit het magazijn de winkel in, haar achterwerk gevaarlijk ver naar achteren stekend als ze daarbij moet bukken. Ze verdenkt haar ervan dat ze dat opzettelijk doet, maar heeft er nooit iets van gezegd. Prima toch als de mannelijke klanten daarin een reden zien om nog eens terug te komen? Zij zit er niet mee. Voor haarzelf zullen ze niet komen, ze weet heus wel dat ze haar beste tijd gehad heeft. En erg mooi is ze nooit geweest trouwens.
Herman dacht daar anders over. Hij vond haar prachtig. “T beste deerntj’n.” Nou waren er niet zo heel veel meisjes in het dorp, en Herman ging het dorp niet uit, dus de keuze was snel gemaakt. “Kiek’n wat t wot” zei hij. En het werd wat.
Binnen een jaar waren ze getrouwd, binnen vier jaar hadden ze drie kinderen. Jantien, Jan Willem en Jan Dirk. Tien jaar later was Hernam dood. Die rotziekte sloop zijn maag binnen en maakte haar man magerder en magerder tot hij helemaal verdween. Tien jaar later verdwenen de kinderen ook. Amerika, Brazilië en Noorwegen noemden ze nu hun thuis. Dat vond ze verdrietig, maar “attamottamotta” had Herman altijd gezegd. Dus had ze een spaarpot gekocht en spaart ze nu voor de eerste reis. Over vier jaar denkt ze genoeg te hebben om naar Noorwegen te kunnen gaan, naar Jantien.
De deur gaat open. Vijf minuten voor sluitingstijd, ‘ hoe halen ze het in hun hoofd’ denkt ze. Ze perst er met moeite een glimlach uit en meldt de klant dat ze bíjna gaat sluiten. De jongen die binnenkomt kent ze wel, het is Bert van de bakker. Leuk jong, maar op dit onzalige tijdstip vindt ze niemand echt aardig. “Schiet op dan ” bromt ze hem toe. Bert loopt rustig naar de kerstballen en bekijkt er een paar. Rode, blauwe, groene, roze en zilveren kerstballen liggen te wachten om in een boom te mogen hangen. Hij staat er veel te lang bij te treuzelen vindt ze.
Ondertussen ruimt Pita de winkel op en zet alvast een paar dozen achter. Ze wil waarschijnlijk ook graag naar huis. Haar enorme armen tillen een doos. Ze ziet haar ermee weglopen, en dan ziet ze hoe de ogen van Bert haar volgen. Ze grinnikt vals. ‘Dus dát is de reden dat hij vlak voor sluitingstijd binnenkomt.’ Als Pita bukt en haar enorme achterwerk in het korte zilverkleurige rokje steekt steekt naar achteren, ziet ze Berts wangen rood worden. Ze ziet hoe hij slikt, hoe hij zijn ogen niet van haar kan afhouden en hoe hij begint te trillen.
Dan ziet ze de doos met roze kerstballen in zijn handen. En voor ze beseft dat ze moet ingrijpen hoort ze het bekende gerinkel dat ze vandaag al zes keer eerder hoorde. In één klap beseft ze dat de vorige ballen ook door mannen werden laten vallen. Op een moment dat Pita in het magazijn dozen stond op te ruimen. Misschien moet ze haar toch maar ontslaan, Pieter of Pita maakt haar niets uit, maar dit kost teveel kerstballen.
Ze zucht diep en pakt haar Swiffer. “Geeft niets Bert, ik ruim het voor je op” mompelt ze en perst er een grimas uit. De laatste voordat ze de winkel weer op het nachtslot doet. Ze zucht nog een keer diep en moppert:
“Kerst en mannen met ballen. Niks voor mij.”
